Mountainbike Terminologie

Heb je wel eens een gesprek van een groep mountainbikers afgeluisterd zonder een woord te begrijpen? Mountainbike-taal kan soms een eigen wereld zijn. Daarom hebben we een lijst samengesteld met veelgebruikte termen, zodat je bij de fietsenwinkel of tijdens je volgende rit precies weet waar het over gaat.

Mountainbike Woordenboek

  • Bail: Zo snel mogelijk van je fiets afstappen (op elke manier) om een crash te voorkomen.
  • Berm: Een schuine bocht.
berm
  • Bike Park: Een gebied met verschillende mountainbikefeatures en trails gericht op afdaling, vaak toegankelijk via skiliften of shuttle services.
  • Clean: Succesvol over een obstakel komen zonder af te stappen of te vallen.
  • Clear: Soepel landen na een sprong of drop.
  • Clipless: Pedalen en schoenen waarbij een plaatje onder de schoen in een vergrendelmechanisme op het pedaal klikt.
  • Cross Country (XC): Een mountainbikestijl waarbij het afleggen van afstand belangrijker is dan technische moeilijkheid.
Cross Country mountain biking
  • Dab: Je voet op de grond zetten om een val te voorkomen.
  • Double: Een sprong met een duidelijke afzet en landingsplek, ook wel een “gap jump” genoemd.
  • Downhill (DH): Een stijl waarbij je vooral afdaalt en weinig of niet omhoog fietst, vaak via liften bereikbaar.
  • Drop: Een feature waarbij de fietser een hoogteverschil af moet springen.
mountain bike drop
  • Dropper: Afkorting voor dropper zadelpen, een verstelbare zadelpen die je snel lager kunt zetten.
  • E-MTB: Elektrische mountainbike met trapondersteuning.
  • Endo: Een techniek waarbij je naar voren leunt en het achterwiel optilt door de voorrem in te knijpen.
  • Enduro:
    (Zelfstandig naamwoord): Een type wedstrijd verdeeld in getimede (meestal dalende) etappes.
    (Bijvoeglijk naamwoord): Om een trail, fiets of uitrusting te beschrijven die geschikt is voor enduro races.
  • Flats: Platte pedalen zonder vergrendeling, vaak met pinnen en compatibel met schoenen met rubberen zolen.
  • Flow:
    (Bijvoeglijk naamwoord): Een trail die soepel en vloeiend is, met veel berms en rollers.
    (Zelfstandig naamwoord): Een staat waarin de fietser perfect in balans is met de fiets.
  • Gnarly: Een moeilijke of gevaarlijke trailsectie.
  • Lip: De rand van een sprong of drop-off waar de fietser het voorwiel de lucht in lanceert.
    Off-Camber: Een helling waarbij de buitenkant van het pad lager ligt dan de binnenkant.
    OTB (Over the Bars): Een crash waarbij de fietser over het stuur vliegt.
    Pump: Snelheid opbouwen door over terrein te bewegen zonder te trappen.
    Rock Garden: Een trailgedeelte met veel rotsen en keien.
rock garden
  • Sag: De hoeveelheid vering die gebruikt wordt wanneer alleen het gewicht van de fietser op de fiets rust.
  • Shred: Vaardig en agressief mountainbiken.
  • Shuttle: Een rit waarbij je je fiets naar een hogere locatie brengt om daarna naar beneden te kunnen rijden.
  • Skinny: Een smalle verhoogde houten feature die technische vaardigheden vereist.
  • Suspension: De vering van een mountainbike, zowel voorvork als achtervering.
  • Switchback: Een scherpe bocht, meestal 180 graden, bergop of bergaf.
  • Tabletop: Een sprong met een vlak oppervlak tussen de afzet en de landing.
  • Trackstand: Stilstaan op de fiets zonder voor- of achterwaartse beweging.
  • Wheelie: Een techniek waarbij de fietser het voorwiel optilt en in balans blijft tijdens het rijden.
switchback